Ga direct naar de inhoud Ga direct naar het hoofdmenu Ga direct naar het zoekveld
 
Na een jaar testen op achterblijven bacterie

Controle belangrijk na acute Q-koorts

De uitbraak van Q-koorts van 2007 tot 2009 veroorzaakte veel leed. Maar hij bood ook de kans deze relatief zeldzame ziekte te bestuderen. Lieke Wielders promoveerde onlangs op een onderzoek naar de opsporing van de chronische vorm van Q-koorts.

Hoe zat het ook alweer met Q-koorts?

‘De ziekte Q-koorts kan ontstaan na besmetting met de bacterie Coxiella burnetti. De uitbraak in Nederland werd veroorzaakt door de verspreiding van de bacterie van geiten naar mensen. Ongeveer 60 procent van de mensen die besmet raakt met Coxiella burnetti merkt daar niets van. De overige mensen krijgen klachten die sterk lijken op een forse griep: koorts, hoofdpijn, vermoeidheid. Sommigen krijgen longontsteking. Deze acute vorm van Q-koorts gaat in de meeste gevallen vanzelf over. Een behandeling met antibiotica kan de genezing versnellen. 

Bij 1 tot 5 procent van degenen met acute Q-koorts slaagt het afweersysteem er niet in de bacterie volledig op te ruimen. Zij lopen kans maanden tot zelfs jaren na de besmetting chronische Q-koorts te krijgen. Dat kan dus ook mensen overkomen die niet weten dat ze een Coxiella burnetti-infectie hebben doorgemaakt. Mensen die een vaatprothese of een kunsthartklep hebben, die lijden aan een bloedvat- of hartklepaandoening, mensen met een verzwakte afweer en zwangere vrouwen lopen een verhoogd risico op chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts uit zich meestal als een ontsteking van de hartklep of een aneurysma van de aorta. Zonder behandeling met antibiotica kan dit fataal aflopen.’

Wat was het doel van uw onderzoek? 

‘Tot de uitbraak in Nederland, met ruim 4000 gemelde acute Q-koorts patiënten de grootste ooit ter wereld, was er geen consensus over hoe je chronische Q-koorts het beste vroegtijdig kunt opsporen. Hoe eerder je mensen met chronische Q-koorts herkent en behandelt met antibiotica, des te groter is de kans dat je de bacterie alsnog onder de duim krijgt. De hoeveelheid IgG fase 1-antistof in het bloed is een belangrijke serologische marker (aanwijzing, red.) voor chronische Q-koorts. Maar onduidelijk was met welk tijdsinterval je het bloed moet onderzoeken op de aanwezigheid van deze antistof. En ook hoe lang je dat moet volhouden.

In Nederland kozen laboratoria voor medische microbiologie voor verschillende methoden om patiënten met acute Q-koorts te volgen. Sommige lieten de controle van afweerstoffen over aan de behandelend arts. Het laboratorium voor medische microbiologie van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch riep alle patiënten 3, 6 en 12 maanden na de acute Q-koortsdiagnose op om een bloedmonster voor antistofonderzoek af te geven. De laatstgenoemde methode bood een unieke gelegenheid om uit te zoeken wat het ideale tijdstip is voor controle. Voor mijn onderzoek hebben 1300 patiënten ongeveer 4 jaar na de diagnose nog een extra bloedmonster afgestaan.’

Wat zijn de belangrijkste resultaten?

‘Van alle deelnemers aan de studie hadden er 58 chronische Q-koorts ontwikkeld, 52 van hen in het eerste jaar na de diagnose van acute Q-koorts. Uit het onderzoek blijkt dat een antistofmeting 12 maanden na de acute diagnose het beste is. Eerder testen heeft niet zoveel zin, dan kan de hoeveelheid antistof nog spontaan dalen. Is de hoeveelheid IgG fase 1-antistof 12 maanden na de acute diagnose hoog, in vaktermen 1:1024 of meer, dan is er sprake van “mogelijk chronische Q-koorts”. Verder onderzoek en diagnostiek in het ziekenhuis zijn dan nodig. De uitslagen van het aanvullende onderzoek bepalen, in combinatie met het bloedonderzoek, of een behandeling met antibiotica nodig is.

‘Ik hoop dat deze kennis snel wordt opgenomen in de richtlijnen over Q-koorts’

Personen die na 12 maanden ruim onder die grens van 1:1024 zitten, krijgen hoogstwaarschijnlijk geen chronische Q-koorts. Zij hoeven in principe niet verder te worden gevolgd. Wie na 12 maanden net onder de grens van 1:1024 zit, dat wil zeggen 1:512, moet langer in de gaten worden gehouden. Een controle door een internist ter uitsluiting van risicofactoren voor chronische Q-koorts is dan raadzaam. Bij mensen die ten tijde van de acute infectie al een verhoogd risico hebben op chronische Q-koorts is het verstandig iedere 3 maanden te kijken naar zowel de hoeveelheid antistof als eventuele klinische verschijnselen die wijzen op chronische Q-koorts. Ten slotte toont het onderzoek aan dat mensen die tijdens de acute fase van de ziekte veel bacteriën in hun bloed hebben, wat in de eerste 14 dagen na het ontstaan van de klachten te meten is met een PCR-test, ook een verhoogd risico lopen later hoeveelheden IgG fase 1-antistoffen te ontwikkelen die passen bij chronische Q-koorts.’

Wat is het belang van deze resultaten voor toekomstige Q-koortsepidemieën?

‘Het onderzoek maakt duidelijk dat het belangrijk is patiënten met acute Q-koorts actief op te roepen voor een controle op antistoffen om zo de chronische vorm van de ziekte vroeg te kunnen behandelen. Ik hoop dat deze kennis snel zal worden opgenomen in de landelijke richtlijnen over Q-koorts.’

Tekst: Marten Dooper
Foto: Ruud van Geneugten Fotografie