Hoe kun je vluchtelingen helpen werk te vinden? Dat onderzochten 8 gemeenten met subsidie van ZonMw. Een vervolgproject maakt de lessen uit de diverse projecten inzichtelijk. Enkele aanbevelingen: begeleid vluchtelingen intensief, houd rekening met taalachterstand en benader vrouwen actiever.

Vluchtelingen aan het werk helpen is geen quick fix. Als er één ding duidelijk wordt uit de resultaten van 8 onderzoeken binnen het ZonMw-programma Vakkundig aan het werk, is dat het wel. Gemeenten beproefden diverse manieren om vluchtelingen met een verblijfsvergunning – ook wel statushouders of vergunninghouders genoemd – te helpen bij de zoektocht naar werk. ‘Uit onderzoeken naar de positie van statushouders die in de jaren '90 naar Nederland kwamen, weten we dat zij vaak geen werk vinden, of slechts voor een paar uur per week of op een tijdelijk contract’, zegt Inge Razenberg, onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut. ‘Er was weinig onderzoek naar de vraag wat effectief is om die situatie te verbeteren. Terwijl daar meer behoefte aan is sinds de grote vluchtelingenstroom van 2015. Toen kregen gemeenten de middelen om iets voor deze groep te doen.’

Rijk scala

Razenberg heeft samen met Jeanine Klaver van Regioplan een vervolgproject uitgevoerd om de uitkomsten van de 8 onderzoeken te bundelen. Ze kregen hiervoor van ZonMw een Verspreidings- en Implementatie Impuls (VIMP). Samen met een collega van Regioplan stelden Klaver en Razenberg eerst een analytisch kader op. Dit kader verdeelt de arbeidstoeleiding in 5 stappen: intake, oriëntatie, activering, matching, nazorg. Vervolgens bekeken ze wat de onderzoeken over elk van deze 5 stappen hadden opgeleverd. Razenberg: ‘Ieder onderzoek had een andere focus. Het ene richtte zich op mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, het andere op hen die er wat minder ver vanaf stonden en een derde keek naar werkgevers. Zo konden we een rijk scala aan onderzoeken tegelijkertijd bekijken.’

Verwachtingen managen

Gevraagd naar opvallende bevindingen, noemt Razenberg als eerste dat het in de oriëntatiefase van belang blijkt te zijn om verwachtingen van vluchtelingen te managen. ‘Vanuit het land van herkomst hebben ze misschien een bepaald idee van het werk dat ze graag zouden doen. Maar is dat werk hier wel hetzelfde? Door ze de gelegenheid te geven dat te controleren, bijvoorbeeld met een bezoek aan een werkgever, kan je teleurstelling later in het proces voorkomen.’

Broodbaan

Ze noemt nog een andere belangrijke uitkomst. ‘Uit een van de studies komt de suggestie dat een statushouder misschien moet beginnen met een “broodbaan”, werk waarmee je een start op de arbeidsmarkt maakt. Vanuit die positie kan iemand doorgroeien naar zijn of haar “droombaan”. Het blijkt goed te zijn om aandacht te besteden aan de weg tussen die 2. Dat is nu nog niet vanzelfsprekend. Gemeenten begeleiden statushouders vanuit de verplichting die voortkomt uit de Participatiewet. Heeft een statushouder werk, dan wordt de begeleiding gestopt. Voor nazorg is pas de laatste jaren aandacht.’

Taaie materie

Het kan aanvankelijk goed en later slecht gaan wanneer een vluchteling werk heeft gevonden, benadrukt Klaver. ‘Soms komen problemen, juist als de situatie stabiel is, aan de oppervlakte. Daarom is het ook geen quick fix. Zelf vond ik het wel opvallend dat statushouders aan werk helpen, ondanks alle inspanningen en inzet, toch zo’n taaie materie blijft.’ Razenberg: ‘Je moet inderdaad niet verwachten dat het een probleem is dat snel is opgelost.’

Handelingsvrijheid

Het sluit aan bij een andere uitkomst die Klaver wil benadrukken: integraliteit. ‘Statushouders hebben uitdagingen op diverse terreinen. Het is belangrijk naar al die aspecten te kijken en daar de samenwerking in te zoeken. Dat is een rode draad die uit alle onderzoeken naar voren komt.’
Razenberg vult aan: ‘Intensieve begeleiding lijkt goed te werken. 2 of 3 keer per jaar contact is niet voldoende. Dat zie je ook in de studies: dat de klantmanagers voor deze groep een lagere caseload hebben.’ Klaver: ‘Van belang is ook dat klantmanagers handelingsvrijheid hebben: de ruimte om de ene statushouder meer ondersteuning te geven dan de andere.’
Als expert op het thema diversiteit wil Razenberg nog een andere uitkomst aanstippen. ‘Wat mij opviel is dat interventies die direct zijn gericht op werk, veel minder vrouwen dan mannen bereiken. De benadering van vrouwen daarvoor zou actiever moeten zijn.’

Taaleis

Een les valt eveneens te trekken uit ervaringen met het duale aanbod: de Nederlandse taal leren tijdens de inburgeringscursus en tegelijkertijd in de praktijk. Razenberg: ‘Vaak wordt voor deelname aan een dergelijk duaal traject een taaleis gesteld die voor veel mensen te hoog is. Dat is zorgelijk, want de bedoeling is dat juist ook die mensen de taal leren. We hopen dat daar in het nieuwe inburgeringsstelsel rekening mee zal worden gehouden.’

Waardering uit het veld

Klaver en Razenberg hebben hun bevindingen samengevat in een handreiking en een kennissynthese. Deze zijn inmiddels opgenomen in de kennisbank van Divosa en op de websites van betrokken partijen gepubliceerd. Ze zijn ook gepresenteerd aan VluchtelingenWerk Nederland, Divosa en SAM, de beroepsvereniging voor uitvoerders in het publieke sociaal domein. Mooi vindt Klaver het dat de VIMP door het veld zeer wordt gewaardeerd. ‘Voor ons als onderzoekers waren uitkomsten soms een open deur, maar voor deze organisaties hebben ze veel waarde. Dat vond ik een mooie opsteker.’


Tekst: Els Wiegant
Foto:  Nationale Beeldbank - Hans Tak
Publicatiedatum: 21 april 2021

 

Naar boven
Direct naar: InhoudDirect naar: NavigatieDirect naar: Onderkant website