De darmbacterie Clostridioides difficile kan na een verstoring gifstoffen produceren en leiden tot een infectie. Onderzoekers van het LUMC onderzochten in vier ziekenhuizen hoeveel patiënten bij ziekenhuisopname de bacterie bij zich hadden en hem verspreidden. Dat bleek mee te vallen.

De darmbacterie Clostridioides difficile komt bij sommige mensen als gewone bewoner in de darmen voor. Zolang de darmflora in evenwicht zijn, hebben de dragers geen klachten. Maar tijdens of na een antibioticakuur kan de bacterie zich gaan vermenigvuldigen, toxinen produceren en een ontstekingsreactie veroorzaken, die uitmondt in diarree.

Besmetting

Er zijn verschillende ribotypes van deze darmbacterie, met verschillen in ziekmakend vermogen en verspreiding. Sommigen zijn toxigener (giftiger) dan andere. Ribotype 027 staat bijvoorbeeld vooral bekend als ziekenhuisbacterie, die vaker ziekte met meerdere complicaties veroorzaakt dan andere typen. Ribotype 078, die eveneens sterk ziekmakend is, wordt juist vaak bij dieren aangetroffen, wat de vraag opwerpt hoe besmettelijk deze variant is van dier naar mens. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) wilden een model ontwikkelen om te voorspellen of ziekenhuispatiënten die de C. difficile-bacterie bij zich dragen, haar verspreiden naar andere patiënten en daarmee ziekte veroorzaken.   

Prevalentie

Dat deden zij in samenwerking met vier ziekenhuizen: het LUMC, het Erasmus MC, het Amphia Ziekenhuis en het Radboud UMC. Tijdens de eerste fase van de studie werden bij net opgenomen patiënten ontlasting of rectale uitstrijkjes afgenomen. Om zicht te krijgen op mogelijke risicofactoren werden vervolgens de eigenschappen vergeleken van patiënten die wel en niet drager waren van de bacterie. Van de in totaal 4.350 deelnemende patiënten werden 2.165 monsters verkregen. De totale prevalentie van de C. difficile-bacterie was bij opname 4,9 procent, wat lager is dan in andere landen.  

Veranderde darmflora

De onderzoekers vonden maar liefst 44 verschillende ribotypen van de bacterie. Dragerschap van de ribotypes 027 en 078 kwam niet tot nauwelijks voor. Wel was ongeveer 3 procent van de patiënten bij opname drager van een stam van C. difficile die ziekte kan veroorzaken door de productie van toxinen. Daaronder waren vaker patiënten met een getransplanteerd orgaan, inflammatoire darmziekten (IBD) en eigenaars van een hond als huisdier. Omdat alle dragers een afwijkende samenstelling van darmflora hadden, concluderen de onderzoekers dat er veranderingen in de darmflora ontstaan voordat de bacterie zich daar kan vestigen. Anders dan gedacht, is de C. difficile dus geen gewone bewoner van de darmen.  

Geen infecties

Uit de studie bleek verder dat geen van de dragers zelf symptomen van een darminfectie ontwikkelde. Ook werd er geen overdracht van de bacterie aangetoond. Dragerschap van C. difficile heeft dus geen directe gevolgen voor de patiënt of zijn omgeving, aldus de onderzoekers. Het is daarom met de huidige inzichten niet zinvol om bij ziekenhuisopname onderzoek te doen naar dragerschap van C. difficile, concluderen zij. 


Project: Prediction model for colonization with zoonotically acquired Clostridium difficile in patients on admission to a hospital
Projectleider: Ed Kuijper, LUMC, afdeling medische microbiologie
Programma: Non-alimentaire zoönosen, projectnummer 522001005
 

Naar boven
Direct naar: InhoudDirect naar: NavigatieDirect naar: Onderkant website